Op verzoek van de moeder in kwestie of het kind waar het om gaat (die 16 jaar of ouder is) kan aan de rechtbank worden verzocht dat het vaderschap van de verwekker van het kind wordt vastgesteld. Hij wordt dan juridische ouder en er ontstaan dan juridische familierechtelijke banden tussen de ouder en het kind.

De rechter kan voor het vaststellen van het feit dat de betreffende man de verwekker van het kind is, een DNA-onderzoek bevelen.

Het is aan de verzoekende partij om aan te geven wie volgens haar de verwekker is; dat is immers de partij die aan de andere kant van de procedure staat. De rechtbank had het verzoek van de moeder tot het vaststellen van het vaderschap afgewezen. In hoger beroep verzocht de moeder naast de gerechtelijke vaststelling dat de man in kwestie mee moest werken aan een DNA-onderzoek, waarmee vast zou komen te staan dat hij de verwekker is. Het gerechtshof wees beide verzoeken van de moeder af, omdat zij onvoldoende concrete feiten en omstandigheden had aangevoerd die tot de conclusie konden leiden dat de man de verwekker van het kind kon zijn.

Toen was de Hoge Raad aan zet. Hij moest beslissen of de moeder voor beide gevallen de verwekking op dezelfde wijze aannemelijk moest maken, zoals het gerechtshof had bepaald. De Hoge Raad stelt vast dat er twee verschillende maatstaven gelden en dat het gerechtshof het verzoek tot het DNA-onderzoek te streng heeft beoordeeld.

Bij het verzoek tot vaststelling van het vaderschap is vereist dat de man de verwekker van het kind is. Het is aan de moeder die het verzoek doet om aannemelijk te maken dat de betreffende man dit kan zijn en moet daar het nodige bewijs voor aanleveren. Normaliter geldt in een procedure dat feiten die door de ene partij worden aangevoerd en vervolgens niet worden weersproken door de ander, vaststaan. Dat is bij afstammingskwesties anders; daar mag de rechter ook dan aanvullend bewijs eisen waaruit blijkt dat de man in kwestie de verwekker is. En juist een DNA-onderzoek kan dat bewijs zijn. De Hoge Raad bevestigt dat het bij het bepalen dat er een DNA-onderzoek moet worden gedaan dus niet vast hoeft te staan dat de man de verwekker is, maar alleen dat hij dit kan zijn. Het is dus niet nodig dat het verwekkerschap van de man vaststaat of dat al vaststaat dat de man met de moeder van het kind gemeenschap heeft gehad in het conceptietijdvak van het kind. De Hoge Raad ziet niet in waarom de feiten en omstandigheden die de moeder had aangevoerd daar niet voldoende voor zouden zijn.

Het gerechtshof was dus te streng voor de moeder geweest. Nu het gerechtshof in ’s-Hertogenbosch niet de goede beslissing had genomen, is nu het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden aan de beurt om over de verzoeken van de moeder te beslissen.

Voor meer informatie kun je contact met onze specialisten opnemen.