Per 1 juli 2025 is het verpandingsverbod uit de wet gehaald. Dit betekent dat opdrachtgevers niet langer contractueel mogen verhinderen dat facturen van opdrachtnemers worden verpand aan de bank. Voor bestaande overeenkomsten en algemene voorwaarden geldt een termijn van twee maanden om de contractsbepalingen aan te passen aan de nieuwe wetgeving.
Waartoe was verpandingsverbod op aard?
Het verpandingsverbod is in 1992 ingevoerd als onderdeel van het Burgerlijk Wetboek. De wettelijke bepaling regelde dat partijen de overdraagbaarheid van vorderingen contractueel kunnen uitsluiten. Doordat alleen die vorderingen verpand kunnen worden die ook overdraagbaar zijn, leidde een overdraagbaarheidsverbod automatisch tot het verbod vorderingen te verpanden.
Het verpandingsverbod heeft zogeheten goederenrechtelijke werking: het kan ook worden tegengeworpen aan derden die geen partij bij de afspraken waren. Als zodanig was het verpandingsverbod een sterk wapen. Overigens luisterde het vrij nauw. Omdat de positie van derden geraakt werd, was er alle reden om kritisch te zijn. In beginsel hadden de contractuele verpandingsverboden alleen maar werking tussen de partijen die de afspraken maakten. Dit heet “verbintenisrechtelijke werking”. De werking naar derden stond niet bij voorbaat vast. Dat regelden partijen in de regel door te bepalen: “Dit beding heeft goederenrechtelijke werking”.
Het verpandingsverbod was vanuit de opdrachtgever bezien nuttig. De opdrachtgever heeft een werkrelatie met de opdrachtnemer en daarin kan een bepaald vertrouwen zijn ontstaan. Die band of dat vertrouwen heeft de opdrachtgever niet met de factoringmaatschappij aan wie de factuur is overgedragen of de bank aan wie de factuur is verpand. Die willen vooral geld incasseren en trekken zich dan minder aan van persoonlijke relaties tussen opdrachtgever en -nemer.
Afschaffing verpandingsverbod
Precies de banken was het verpandingsverbod een doorn in het oog. Bij het verstrekken van een financiering verlangt de bank een onderpand. Dit onderpand bestaat doorgaans uit inventaris en voorraden, maar ook uit de debiteurenportefeuille. De debiteurenportefeuille wordt nooit voor de volledige omvang als zekerheid meegenomen, maar vaak voor een beperkt percentage. Een deel van de debiteuren zal vermoedelijk oninbaar zijn en voor een deel zal een verpandingsverbod gelden, redeneerden de banken. De banken gaven aan meer te financieren als het verpandingsverbod er niet zou zijn. De banken hebben daarin hun zin gekregen. De vraag of dit daadwerkelijk gaat leiden tot makkelijkere financiering – de wetgever had het over € 1 miljard – of dat over de boeg van oninbaarheid van de debiteuren de hand op de knip blijft bij de banken, zal in de toekomst worden beantwoord.
De teams van fL advocaten en facily LAW juristen staan je graag bij het correct formuleren van goede contractsbepalingen, waaronder over het overdragen of verpanden van vorderingen.