De klachtplicht blijft een van de lastigere concepten in het contractenrecht. De gevolgen van het niet voldoen aan de klachtplicht, schreven we al in een eerdere publicatie. In diezelfde publicatie schreven we ook dat de vraag of aan de klachtplicht is voldaan, afhangt van alle relevante omstandigheden van het geval. De herkomst van de klachtplicht laat dit duidelijk zien.

De klachtplicht is geregeld in artikel 6:89 BW en – specifiek voor koopovereenkomsten – in artikel 7:23 lid 1 BW. Het kooprecht laten we in deze bijdrage buiten beschouwing. Artikel 6:89 BW bepaalt dat ‘binnen bekwame tijd’ over een gebrek in de prestatie moet worden geklaagd, nadat een gebrek in de prestatie is ontdekt of redelijkerwijze ontdekt had kunnen zijn. De reden voor de bepaling is dat de aangesproken partij de gelegenheid moet krijgen om een gebrek in de prestatie te herstellen. Het Nederlandse burgerlijke recht is namelijk doordrongen van de notie dat een schuldenaar een tweede kans moet kunnen krijgen.

Om een gebrek in de prestatie te herstellen, zal de aangesproken partij eerst helder moeten krijgen wat het gebrek is en veilig moeten kunnen stellen dat zij het gebrek kan herstellen. Dit is niet meer mogelijk als door het verstrijken van lange tijd bewijsmiddelen verloren zijn gegaan. Een eerste toets om te bekijken of binnen bekwame tijd is geklaagd, is dus de vraag of bewijsmiddelen verloren zijn gegaan, aldus ook de Hoge Raad. Daarbij gaat het niet alleen om de lengte van de tijd tussen de prestatie en het moment van klagen, maar ook om de vraag of bewijsmiddelen verloren zijn gegaan omdat producten al zijn verwerkt. Aan de wettelijke bepaling over de klachtplicht ligt het zogeheten Pekingeenden-arrest ten grondslag. In dit arrest luidde het oordeel dat te laat was geklaagd, omdat de geleverde pekingeenden op het moment van klagen al verwerkt waren. Er kon dus niet worden vastgesteld of het bedorven zijn van het eindproduct aan de pekingeenden lag, of aan andere ingrediënten.

De klachtplicht speelt overigens niet in een situatie waarin in het geheel niet is gepresteerd, omdat dan van een ‘gebrek in de prestatie’ geen sprake is. Ook speelt de klachtplicht niet, indien de grondslag van de vordering onrechtmatige daad is. In dat geval is namelijk geen sprake van een prestatie (een verplichting uit een overeenkomst).

Het staat partijen vrij om in een overeenkomst de klachtplicht nader in te kleuren, maar dan mag de klachttermijn niet onbehoorlijk kort zijn.

Klachtplicht in het arbeidsrecht

Zoals hiervoor al is uitgelegd, is tijdig klagen van essentieel belang. Te laat klagen kan leiden tot een afwijzing van een vordering. Maar hoe zit het dan bij het niet op tijd betalen van loon?

De klachtplicht is van toepassing op alle verbintenissen. Dus ook op arbeidsovereenkomsten? Of op een loonvordering? Hoe zit dat?

In de rechtspraak is al eerder geoordeeld dat bij het geheel of gedeeltelijk niet-betalen van loon, geen sprake is van een gebrek in de prestatie, maar van het uitblijven (geheel of gedeeltelijk) van een prestatie.

Het bovenstaande verdient verdere toelichting. Als iemand met jou een afspraak maakt en die afspraak uitvoert, maar niet zoals jij het mag verwachten, dan klaag je over het niet volledig nakomen van de afspraak. Daarna kan hij alsnog voldoen aan de afspraak zoals als er verwacht mag worden. Maar dat is bij een loonbetaling niet zo. Ook al betaalt een werkgever een deel van het loon, dan nog is er sprake van een niet betaald deel van het loon dat hij niet heeft geleverd. En net in dit laatste deel zit de crux in het geheel. Omdat de werkgever niet heeft geleverd, kan je niet klagen.

In een recente procedure die een van onze juristen heeft gevoerd, is het verweer van tijdig klagen onderwerp van de discussie geweest. In deze procedure heeft de kantonrechter uitgebreid gemotiveerd dat de klachtplicht in beginsel ook in het arbeidsrecht geldt. Daarnaast heeft hij ook overwogen waarom de klachtplicht niet van toepassing kan zijn op een loonvordering. In die motivatie heeft de kantonrechter ook een conclusie van de A-G Wesseling-van Gent (dit is een advies aan de Hoge Raad) aangehaald, waarin zij adviseert dat de klachtplicht niet van toepassing is op een overtreding van het concurrentiebeding.

Op basis van het bovenstaande zou je dus moeten concluderen dat de klachtplicht niet van toepassing is op de arbeidsovereenkomsten en de vorderingen die daaruit voor kunnen vloeien. Wij denken dat het te kort door de bocht is om dit als algemene conclusie te trekken. De specifieke context van het arbeidsrecht is inderdaad van belang en intrigeert, maar ook bij het bepalen van de klachttermijn kan rekening worden gehouden met de context dat partijen werkgever en werknemer zijn. Dat houdt dan ook in dat het verweer van de klachtplicht wel ingenomen kan worden, maar de rechtspraak zich daarover moet gaan ontwikkelen. Onze tip in deze is dan ook “is er niet tijdig over geklaagd, klaag daar dan over in een procedure”.

Heb jij een zaak of een vraag waarin de klachtplicht onderwerp van de discussie is, overleg dit dan met onze advocaten en juristen. Zij weten als geen ander hoe met de klachtplicht om te gaan.