In de media valt het begrip “kort geding” (ook wel: voorlopige voorziening) veelvuldig. Of het nu gaat om onwelgevallige uitingen in de media waarin de ene socialite de andere een gecremeerde kroket noemt, een mondkapjesdealer die een deel van zijn beslag opgeheven wil zien of een tv-presentator die in zijn tijd als advocaat op een onhandige geluidsopname te horen is geweest en dat onder het tapijt wil stoppen: het kort geding bleek te bewandelen weg. Nu is deze specifieke procedure met nogal wat mystiek omgeven. Reden te over om wat van die mystiek weg te nemen.
Een voorlopig oordeel
In kort geding vraagt de eiser aan de voorzieningenrechter – zo heet de rechter die de procedure in kort geding behandelt – om een voorlopige voorziening te geven. De voorzieningenrechter mag namelijk alleen een ordemaatregel gelasten en geen zogeheten definitieve uitspraken doen. Onder de definitieve uitspraken valt bijvoorbeeld het ontbinden van een overeenkomst, het vernietigen van een overeenkomst (bijvoorbeeld omdat partijen een verkeerde voorstelling van zaken hadden) of het uitspreken van een zogeheten verklaring voor recht (daarin vertelt de rechter hoe een bepaalde toestand is). Dit mag niet in kort geding, maar alleen in een bodemprocedure. Het enige definitieve oordeel dat de voorzieningenrechter in kort geding kan geven is het opheffen van een beslag. Dat heeft de wetgever namelijk expliciet zo bepaald.
Wat kan dan wel in een voorlopige voorziening?
In een voorlopige voorziening kan de voorzieningenrechter wel een verbod uitspreken. Als bijvoorbeeld een ex-werknemer zich niet aan een concurrentiebeding houdt, kan de voorzieningenrechter hem verbieden het concurrentiebeding te overtreden. Als stok achter de deur legt de voorzieningenrechter dan in de regel een (forse) dwangsom op. Ook kan de voorzieningenrechter een gebod uitspreken. Bijvoorbeeld dat een verkoper de zaak moet leveren aan de koper.
Onder omstandigheden mag de voorzieningenrechter een geldvordering in kort geding toewijzen, maar dan alleen als het toe te wijzen bedrag vaststaat en de eiser duidelijk maakt dat en waarom hij het geld acuut nodig heeft. In kort geding vindt namelijk geen bewijslevering plaats. De voorzieningenrechter oordeelt op de dagvaarding van de eiser, het antwoord van de gedaagde en de bewijsstukken die zijn ingediend. De voorzieningenrechter heeft niet de tijd en ruimte om getuigen te horen of een onderzoek door een deskundige te gelasten.
De procedure in een voorlopige voorziening
De procedure in een voorlopige voorziening is behoorlijk rechttoe-rechtaan. Allereerst vraagt de eiser aan de hand van een conceptdagvaarding aan de rechtbank om een datum te bepalen. Daarbij moeten de eigen verhinderdata en die van de gedaagde worden opgegeven. Als de gedaagde onmogelijk veel verhinderdata opgeeft, kan de voorzieningenrechter worden gevraagd de door de gedaagde opgegeven verhinderdata te negeren. Als de datum is gegeven, kan de deurwaarder op pad worden gestuurd om de dagvaarding – waarin dan de datum en tijd van de mondelinge behandeling van het kort geding zijn opgenomen – aan de gedaagde uit te reiken. De datum ligt meestal een paar weken in de toekomst, maar onder omstandigheden kan een kort geding dezelfde dag nog plaatsvinden.
Voor het optreden als eiser in kort geding is in de regel de tussenkomst van een advocaat voor nodig, tenzij het kort geding bij de kantonrechter gevoerd wordt. Bij de kantonrechter kan zonder advocaat worden geprocedeerd. Zaken die de kantonrechter behandelt, zijn vorderingen tot € 25.000 en alle arbeidszaken, huurzaken, agentuurzaken en consumentenkoopzaken – ongeacht de waarde van de vordering.
Op de door de voorzieningenrechter doorgegeven datum en tijd vindt de mondelinge behandeling van het kort geding plaats. De eiser krijgt de gelegenheid zijn vordering toe te lichten. De gedaagde krijgt op de mondelinge behandeling de gelegenheid te antwoorden. Dit kan hij zonder advocaat doen – ook in zaken die niet door de kantonrechter worden behandeld. De gedaagde kan er ook voor kiezen om voorafgaand aan de zitting een zogeheten conclusie van antwoord in te dienen. Dat is vooral in complexe zaken aan te raden, omdat partijen tijdens de mondelinge behandeling maar beperkte spreektijd krijgen. Pas op: Als de gedaagde in een zaak die niet door de kantonrechter wordt behandeld, een tegenvordering wil instellen, heeft hij daar een advocaat voor nodig.
Na de pleidooien stelt de voorzieningenrechter vragen en mogen partijen nog een laatste zegje doen. In de regel beziet de rechter dan of de zaak alsnog geschikt kan worden. Als dat niet het geval is, bepaalt hij een datum voor een uitspraak. Meestal is dat twee weken na de mondelinge behandeling, maar in uitzonderingsgevallen kan de uitspraak dezelfde dag al plaatsvinden en ook mondeling worden gedaan, al dan niet in de vorm van een zogeheten kop-staartvonnis. In zo’n kop-staartvonnis wordt alleen de beslissing meegedeeld; de onderbouwing volgt later.
Spoedeisend belang
De eisende partij moet een spoedeisend belang stellen. Daarin moet hij aangeven waarom de beslissing hier en nu nodig is en waarom een beslissing in een bodemzaak (die in de regel zes maanden tot een jaar duurt, maar bij sommige rechtbanken moeiteloos anderhalf tot twee jaar op zich kan laten wachten) niet kan worden afgewacht. Dit spoedeisende belang wordt best streng getoetst, dus is meer dan een ritueel dansje.
In geval van inbreuk op een recht wordt de inbreuk meestal als voldoende spoedeisend gezien. Voor de opheffing van een beslag hoeft overigens geen spoedeisend belang te worden gesteld, omdat de wet voor die procedures bepaalt dat de voorzieningenrechter hoe dan ook bevoegd is.
Hoger beroep en het beruchte turbospoedappel
De partij die niet tevreden is met een vonnis in kort geding kan in hoger beroep. De termijn voor het instellen van hoger beroep is wel kort: vier weken in plaats van de termijn van drie maanden die in een bodemprocedure wordt gegeven. Als de partij die beroep instelt op stel en sprong een beslissing wil hebben, kan zij een zogeheten turbospoedappel instellen. Dit is een versnelde procedure in het hoger beroep van een kort geding. Dan zal de partij die beroep instelt een verhoogd spoedeisend belang moeten stellen. Zaken waarin we zo’n turbospoedappel zagen waren het hoger beroep over de avondklok in corona-tijd en het hoger beroep van DPG tegen De Vries over de publicatie over de geluidsopnames van De Vries en Kasem. Ook in geval van de opheffing van beslagen wordt nog weleens een turbospoedappel ingesteld.
Heb je meer vragen over het kort geding of overweeg je een kort geding te starten, neem dan vooral contact op met fL advocaten of facily LAW juristen.